• voort·strom·pe·len

voortstrompelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortstrompelen
strompelde voort
voortgestrompeld
zwak -d volledig
  1. moeizaam, hinkend vooruitkomen
     Snap je dat niet? Ik moet de rest van mijn leven zo voortstrompelen.[2]
     Getekend door de Diepe Hel; voor de één een overkomelijke deuk in de aardkorst, voor de ander letterlijk en figuurlijk dé hel. Terwijl spreekstalmeester Henk Borgmeijer een voortstrompelende deelnemer op de vijf mijl door de laatste meters heen sleept, loopt in het centrum van Holten Sam Landman warm voor de tien mijl.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
  3.   Weblink bron “Diepe Hel is voor iedereen” (06-04-2017), Tubantia