• voort·ra·zen

voortrazen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortrazen
raasde voort
voortgeraasd
zwak -d volledig
  1. met grote snelheid op een wilde manier voortgaan
     Bij de grote rode vlek is een van de grote vragen: waar komt die storm vandaan? Hij bestaat al minstens een paar honderd jaar, blijkt uit oude observaties. Maar hij verandert voortdurend van plek: hij draait rondjes om de planeet. Op aarde zou dat niet kunnen. Hier botst een cycloon ergens tegenop, bijvoorbeeld op een kust of een berg. Op Jupiter zijn die er niet, dus blijft de storm voortrazen.[2]
  2. doorgaan met wil roepen en schreeuwen



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Juno ziet rode vlek Jupiter van dichtbij: 'Echt het zonnestelsel in actie'” (Donderdag 13 juli 2017), NOS