Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·be·stem·ming
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorbestemming voorbestemmingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de voorbestemmingv

  1. het lot [1]
    • Dat is je voorbestemming, mijn kind. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen