voluut
  • vo·luut
enkelvoud meervoud
naamwoord voluut voluten
verkleinwoord

de voluutv / m

  1. spiraalvormige bovenkant van een pilaar in de Ionische orde
     „Er bevindt zich zwam in het dak. Als gevolg daarvan brokkelen de dakspanten gaan af. Vanwege vermolming is er één voluut –de bovenkant van een pilaster (halve pilaar) – naar beneden gekomen. Ook de andere voluten lopen dat risico.”[3]
20 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[4]
  1. voluut op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Renovatie Nieuwe Kerk Zierikzee” (21-01-2012), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be