• vol·op

volop

  1. in ruime mate
    • Er is volop gelegenheid om antilopen waar te nemen in het Krugerpark. 
    • In de Baptistenkerk aan de Hoofdweg zijn deze woensdagmorgen de groepen 6, 7 en 8 van de basisscholen De Blokstoeke en De Fontein bijeen. Want het is Dankdag voor Gewas en Arbeid. En waar in grote delen van Nederland deze christelijke feestdag een vrijwel onbekend fenomeen is geworden, wordt er hier in Westerhaar volop aandacht aan besteed. [2] 
     De kinderen hadden meer dan genoeg aanspraak met alle hippies om zich heen en leken volop te genieten van het avontuur.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. volop op website: Etymologiebank.nl
  2. Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


stellend vergrotend overtreffend
volop volopper volopste

volop

  1. talrijk
    «Die aardhommel is een van die volopste hommelbyspesies in Europa.»
    De aardhommel is een van de talrijkste hommelsoorten van Europa.

volop

  1. volop