vogelgeluid
  • vo·gel·ge·luid
enkelvoud meervoud
naamwoord vogelgeluid vogelgeluiden
verkleinwoord vogelgeluidje vogelgeluidjes

het vogelgeluido [1]

  1. (biologie) het gezang, gekweel, gekwetter van vogels
     Dora heeft niet de indruk dat Tom zich voor vogelgeluiden interesseert.[2]
     De radartechniek werd al in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontwikkeld, maar pas de afgelopen jaren voor het vogelprobleem in de luchtvaart, zegt Hamminga: "Normaal gesproken kan een radar alleen het geluid van grote objecten zoals vliegtuigen registeren. Vogelgeluid valt weg tegen het achtergrondgeluid. Door het filteren van de ruis zijn we nu ook in staat individuele vogelbewegingen te registeren."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Weblink bron “Vliegvelden Defensie krijgen vogel-radarsysteem” (maandag 23 oktober 2017, 09:58), NOS