Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vo·gel·den uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvogelen

vogelden (…) uit

  1. meervoud verleden tijd van uitvogelen
    • Wij vogelden uit. 
    • Jullie vogelden uit. 
    • Zij vogelden uit. 

Gangbaarheid