Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vo·gel uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvogelen

vogel (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvogelen
    • Ik vogel uit. 
  2. gebiedende wijs van uitvogelen
    • Vogel uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvogelen
    • Vogel je uit? 

Gangbaarheid