• vloeit uit
vervoeging van
uitvloeien

vloeit (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvloeien
    • Jij vloeit uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvloeien
    • Hij vloeit uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitvloeien
    • Vloeit uit!