• vliegt voor·bij
vervoeging van
voorbijvliegen

vliegt (...) voorbij

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijvliegen
    • Jij vliegt voorbij. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijvliegen
    • Hij vliegt voorbij. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorbijvliegen
    • Vliegt voorbij!