Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·weer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visweer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

visweer o [1]

  1. (meteorologie) weer dat geschikt is om te vissen
     Vanavond en morgen is het perfect barbecue-, wandel-, fiets- en visweer.[2]
     Iedereen doet rustig aan en er wordt een preek geluisterd. Soms is het even slikken. Want juist op zondag lijkt het vaak fantastisch mooi visweer te zijn[3]
  2. (visserij) constructie van visnetten die de doortocht belemmert voor vissen
  3. (visserij) een vissenval van een vaak stenen V-vormige dam om de vissen naar een houten constructie te geleiden waar ze in worden opgevangen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bonne Kerstens
    “Barbecueën, wandelen of vissen? Het weer krijgt morgen een 9!” (16-05-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron
    ds. G. van Zanden
    “Op zondagsvissen kan geen zegen rusten” (14-07-2018), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be