vigileren
- vi·gi·le·ren
- uit het Frans [1]
vigileren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vigileren |
vigileerde |
gevigileerd |
zwak -d | volledig |
- wakker en waakzaam zijn
- Toen de Franse legermacht eind juni de stad Utrecht binnenmarcheerde, waren de inundaties enkele tientallen kilometers verderop nog volop aan de gang. „Want de aerdt der Hollanders is soodanigh, dat als haer noodt en de periculen (gevaren) niet seer claer voor ogen comen, sy geensins gedisoneerd (aangezet) connen worden om naer behooren te vigileren (waken) voor haer eijgen securiteijt”, zo citeert Hoogendoorn een onbekende schrijver. [3]
- Vigileren, een Frans woord, misschien uit de Bourgondische tijd in de taal van de vissers ingedrongen. Het typeert hun geest van durf en voortvarendheid. Vigileren - er altoos op uit zijn het bedrijf te verbeteren, de zee te verkennen, waakzaam gespitst en gespannen. [4]
- Het woord vigileren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vigileren" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ vigileren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Gerco Verdouw 27-05-2010 Waterlinie behoedde Nederland voor totale ondergang.
- ↑ A. Wapenaar (1938)–Anne de Vries De Noordzeevissers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be