Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vierling vierlingen
verkleinwoord vierlingetje vierlingetjes

Zelfstandig naamwoord

de vierlingm

  1. meerling van vier stuks, vier uit één zwangerschap of dracht geboren kinderen of jongen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen