vier uit
- vier uit
vervoeging van |
---|
uitvieren |
vier (...) uit
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvieren
- Ik vier uit.
- gebiedende wijs van uitvieren
- Vier uit!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvieren
- Vier je uit?
- Het woord vier uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.