• ver·za·ke·lij·ken

verzakelijken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verzakelijken
verzakelijkte
verzakelijkt
zwak -t volledig
  1. uitschakelen van persoonlijke emoties
    • En een schrijvend journalist, wat doet die? Ik heb de neiging om, al pennend in mijn notitieblok, te verzakelijken. Door uitvoerig naar informatie te vragen en gegevens over ”oorzaken, omstandigheden en gevolgen” te noteren. In beide houdingen –fotograferen en schrijven– is de boodschap dezelfde: „Ik doe mijn werk, maar ben er zelf even niet bij.” [2] 



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Evert-Jan Brouwer 16-01-2018 De levensredders