• ver·vroe·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord vervroeging vervroegingen
verkleinwoord

de vervroegingv

  1. het iets eerder in de tijd laten plaatsvinden
     Het was de bedoeling dat de uitspraak van de rechtbank in Moskou pas op 15 januari zou zijn, maar dat werd gisteren vervroegd naar vanochtend. Tienduizenden sympathisanten van Navalny hadden aangekondigd dat ze op 15 januari naar de rechtbank wilden komen om de oppositieleider te steunen; waarschijnlijk wilde de rechtbank met de vervroeging grote onrust in Moskou voorkomen.[2]
     Cameron wordt geconfronteerd met een steeds groter verzet tegen de EU in zijn eigen partij. Twee conservatieve ministers, van Defensie en Onderwijs, zeiden vandaag dat ze uit de EU zouden stappen als ze vandaag moesten beslissen. Zeventig partijgenoten in het Lagerhuis willen een stemming over de vervroeging van het referendum.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Alleen voorwaardelijke straf voor Navalny” (Dinsdag 30 december 2014, 07:50), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Cameron tegen eerder referendum” (Maandag 13 mei 2013, 22:29), NOS