• ver·uit·wen·di·gen

veruitwendigen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
veruitwendigen
veruitwendigde
veruitwendigd
zwak -d volledig
  1. openbaar maken
     ‘Mijn uitspraak was geen officiële aankondiging, maar een veruitwendiging van mijn buikgevoel.’[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Nick Deleu
    “Sportpaleis: ‘Verwacht geen internationale artiesten in 2021’” (12/02/2021), De Standaard