[1]. Deze zeehond raakte verstrikt in een vislijn.
  • ver·strikt
stellend
onverbogen verstrikt
verbogen verstrikte

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

  • vervoeging van verstrikken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel

verstrikt [1]

  1. verwikkeld

verstrikt zijn in

vervoeging van
verstrikken

verstrikt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verstrikken
    • Jij verstrikt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verstrikken
    • Hij verstrikt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verstrikken
    • Verstrikt! 
vervoeging van: verstrikken…
verbogen vorm: verstrikte

verstrikt

  1. voltooid deelwoord van verstrikken
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]