verlegene
- ver·le·ge·ne
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verlegene | verlegenen |
verkleinwoord | - | - |
de verlegene m
- bedeesd persoon
- Durfde zij niet, was zij confuus, of speelde zij uit voorzichtigheid de verlegene? [1]
het verlegene o
- schuchterheid
- Niemand zou in mij een vroegere machtshebber herkennen; ik ben bescheiden op het verlegene af, maar zij vrezen mijn oordeel. [2]
verlegene
- (verouderd) verbogen vorm van de stellende trap van verlegen
- Bij 't zien van die twee lieve, verlegene kindertjes vergat oude Saapke haar boosheid (...) [3]
- in plaats van de verbogen vorm verlegene is de onverbogen vorm verlegen in de 20e eeuw het meest gangbaar geworden
- Het woord 'verlegene' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Dekker, M.Het andere. (1957) A.W. Bruna & Zoon, Utrecht; p. 98; geraadpleegd 2015-09-03
- ↑ Diffelen, H.G. van"De carrière van Adriaan Pluvius" in: Libertinage. jrg. 4 nr. 4 (1951) G.A. van Oorschot, Amsterdam; p. 310; geraadpleegd 2015-09-03
- ↑ Hichtum, N. vanAfke's tiental. 9e druk (1931) Gebr. Kluitman, Alkmaar; p. 15; geraadpleegd 2015-09-03