Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ij·zen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

verijzen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verijzen
verijsde
verijsd
zwak -d volledig
  1. ergens heel erg van schrikken
  2. iets verafschuwen, iets verfoeien, ergens van gruwen

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen