• ve·ri·fië·re, ve·ri·fi·e·re
vervoeging van
verifiëren

verifiëre

  1. aanvoegende wijs van verifiëren
      Wie immers wordt door de poenaliteit in effecte getroffen? Niet hij die hare toepassing noodzakelijk maakte, maar de requirant die ter goeder trouw, en welligt op de naauwgezetheid van den deurwaarder steunende, aan dezen het mandaat verleende, en van wien men redelijker wijze niet eischen kan dat hij verifiëre eene daad die tot zijne functie niet behoort.[1]
  1.   Weblink bron
    J.A. Levy & P.A. Smits
    Mededeeling en Beschouwing van het Ontwerp van Wet op de registratie in: De juridische correspondent: vragen, beantwoordingen, opmerkingen en aankondigingen op het gebied van regtsgeleerdheid, notaris-ambt en registratie, Deel 1 (1862), weduwe J.C. van Kesteren en zoon, Amsterdam, p. 404