Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ga·der·lo·kaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vergaderlokaal vergaderlokalen
verkleinwoord vergaderlokaaltje vergaderlokaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het vergaderlokaalo

  1. ruimte waarin men vergaderingen kan houden
     Omdat de Socialistische Juristen de macht hadden gegrepen over de faculteitskrant met de naam Iusbode (ius betekent wet in het Latijn) hadden ze tegenwoordig de beschikking over een universiteitskamer op de tweede verdieping als redactieruimte, in de praktijk vergaderlokaal.[2]
     Aan tafel, in een vergaderlokaal op school, neemt Pien Klieverik het woord. "Geachte medeparlementariërs en toehoorders, bent u zich wel bewust van de schoonheid en de luxe van Nederland? Als we daarvan willen blijven genieten dan móet de uitstoot van broeikassen achteruit."[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  3.   Weblink bron “Scholieren Carmel College strijden met woorden” (29-11-2007), Tubantia