Nederlands

 
vergaderkamer
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ga·der·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vergaderkamer vergaderkamers
verkleinwoord vergaderkamertje vergaderkamertjes

Zelfstandig naamwoord

vergaderkamer v/m [1]

  1. kamer waarin men met een groep mensen een bespreking kan voeren
     Het was iets na elf uur in de ochtend, ze hadden dus tijd genoeg en namen hun intrek in de verst afgelegen vergaderkamer op zolder, die eerst dienst had gedaan als een soort opslagruimte voor meubels die hun tijd hadden gehad, bijvoorbeeld rieten stoelen die zich groepeerden rond een wankele tafel.[2]
     ‘Oké,’ reageerde Anne-Claire. ‘Maar we zitten nu daar in de vergaderkamer. Die is veel te klein voor zoveel mensen. Dan moeten we verhuizen naar de grote zaal.’[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044640496
  3.   Weblink bron
    Geschreven door:Jan Smit
    “Hoe het inreisverbod ook de inwoners van Schubbekutteveen vol in het hart raakt” (01/02/2017), HP de Tijd