• ver·dier·lij·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdierlijken
verdierlijkte
verdierlijkt
zwak -t volledig

verdierlijken

  1. ergatief verworden tot iemand met dierlijke instincten
    • Zij verdierlijkten daar op de plaats van de ramp. 
  2. overgankelijk dierlijke instincten de overhand doen krijgen
    • De gruwelijke omstandigheden en de honger hadden hen verdierlijkt.