verbreker
- ver·bre·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbreker | verbrekers |
verkleinwoord | verbrekertje | verbrekertjes |
de verbreker m
- de persoon of object dat iets doet verbreken
- De verbreker van de zegel kreeg een wolk inkt in zijn gezicht.
- Het woord 'verbreker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.