• ver·be·nen

verbenen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbenen
verbeende
verbeend
zwak -d volledig
  1. iets of iemand voor de gek houden
  2. van een lichaamsdeel dat het hard als bot wordt
59 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[2]