verbaasdheid
- ver·baasd·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbaasdheid | |
verkleinwoord |
- de mate waarin men verbaasd is
- ▸ Eindelijk riep een stem: "De Fransen hebben haar wredelijk vermoord!" Die roep bracht de woede en de wraaklust onder de ambachtslieden, die tot daar toe met verbaasdheid gewacht hadden, maar de Deken Breydel keerde zich tot hen en riep: "De eerste die zijn gelid verlaat, zij strengelijk gestraft!"[2]
- Het woord 'verbaasdheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334