val voor
- val voor
vervoeging van |
---|
voorvallen |
val voor
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorvallen
- Ik val voor.
- gebiedende wijs van voorvallen
- Val voor!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorvallen
- Val je voor?
- Het werkwoord komt vrijwel alleen in de derde persoon voor.
- Het woord 'val voor' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.