vakantiemaand

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  vakantiemaand    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• va·kan·tie·maand

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  vakantie zn  en  maand zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vakantiemaand	vakantiemaanden
verkleinwoord	vakantiemaandje	vakantiemaandjes

Zelfstandig naamwoord

de vakantiemaand v / m

1. (tijdrekening) (zomer)maand dat veel mensen vakantie hebben

   ▸ Ook op Schiphol zijn de reizigersaantallen nog lang niet op het oude niveau. In de belangrijke vakantiemaand juli heeft de luchthaven ongeveer 3 miljoen reizigers verwerkt. Dat is een ruime verdubbeling van het aantal passagiers een jaar geleden in juli, maar het komt niet in de buurt van het niveau in 2019. Toen maakten in juli 6,7 miljoen reizigers gebruik van Schiphol.

   ▸ De verklaring voor de cijfers moet volgens Brzeski deels gezocht worden in de dalende vraag uit China. Maar daarnaast wijst hij er ook op dat augustus vakantiemaand is: "Het klinkt misschien niet echt als een serieuze economische verklaring, maar vorig jaar speelde dat ook, toen was de daling 4 procent in augustus. Toch is er vergeleken met vorig jaar wel sprake van een duidelijke afkoeling, vooral door China."

Gangbaarheid

• Het woord vakantiemaand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.