vakantiejobber
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·kan·tie·job·ber
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie zn en jobber zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiejobber | vakantiejobbers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de vakantiejobber m
- persoon die een vakantiebaantje heeft; iemand die als vakantiekracht ergens werkt
Gangbaarheid
- Het woord vakantiejobber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.