vakantie-uittocht
- va·kan·tie-uit·tocht
- samenstelling van vakantie zn en uittocht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantie-uittocht | vakantie-uittochten |
verkleinwoord |
de vakantie-uittocht m
- de periode dat veel mensen het land verlaten om op vakantie te gaan
- Het woord vakantie-uittocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.