Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar weg
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
wegvaren

vaar (...) weg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegvaren
    • Ik vaar weg. 
  2. gebiedende wijs van wegvaren
    • Vaar weg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegvaren
    • Vaar je weg?