Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uto·pist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord utopist utopisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de utopistm

  1. Iemand die een (ogenschijnlijk) niet te verwezenlijken ideaal nastreeft
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen