ursuline
  • ur·su·li·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord ursuline ursulinen
verkleinwoord

de ursulinev

  1. kloosterzuster van de orde van de ursulinen die zich vooral richten op het opvoeden en onderwijzen van meisjes
     Politici als Hans van Mierlo en Ruud Lubbers, geschoold op het prestigieuze Canisius College in Nijmegen door jezuïeten, of een wetenschapper als Marita Mathijsen-Verkooijen, emeritus-hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, die bij de ursulinen op school heeft gezeten, waren in de ogen van hun opleiders 'Dragers van belofte'.[3]
     En dus zitten de directeurs met de handen in het haar. ‘De groepsvorming, de kennismaking met de school, het eerste contact met de klastitularis en de andere klasgenoten, afspraken maken: het gebeurt allemaal op 1 september’, zegt Francis Van Caer, directeur van de Ursulinen in Mechelen. ‘Het zou bijzonder jammer zijn mocht een deel van de leerlingen die start missen.’[4]
  1. ursuline op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Pleidooi: meer ruimte voor zwarte herinneringen” (27-03-2010,), NOS
  4.   Weblink bron
    Jens Vancaeneghem
    “Offerfeest stuurt eerste schooldag in de war” (20/03/2017), De Standaard