unschuldich
- un·schul·dich
- Afkomstig van Duits: unschuldig bn
- Afleiding van het Pennsylvanis-Duitse zelfstandige naamwoord Unschuld zn met het voorvoegsel un- en met het achtervoegsel -ich
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
unschuldich | - - - | - - - |
unschuldich
- onschuldig
- «Uff em Freidaagowed hot die ISIS widder en Aagriff uff unschuldiche Leit geduh.»
- Laatste vrijdagavond heeft de ISIS weer een aanval op onschuldige mensen gemaakt.
- «Uff em Freidaagowed hot die ISIS widder en Aagriff uff unschuldiche Leit geduh.»
unschuldich