Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·wo·nend·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitwonendheid uitwonendheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitwonendheidv

  1. het niet meer bij de ouders wonen van studenten

Gangbaarheid