• uit·wis·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord uitwissing uitwissingen
verkleinwoord

de uitwissingv [1]

  1. het verwijderen, vernietigen van iets
     ' Hij vond geen steun voor zijn gedurfde voorstel: Kuprin bleef bij zijn mening dat Oost-Europa Polen nodig had als een bufferstaat, en tot Von Eschls verwondering zei de Oostenrijkse ambassadeur, dat hij morele bedenkingen had tegen de volledige uitwissing van een vrij land.[2]
     Voor Tadeusz Kosciuszko, gevangene in een Russische kerker, had de uitwissing van Polen dramatische gevolgen: Catharina de Grote, die haar einde voelde naderen en voorzag dat de Poolse held geen gevaar meer kon opleveren, schortte de executie op die hij verwacht had en na haar dood kreeg hij volledige gratie.[2]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073