• uit·slo·ve·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord uitsloverij uitsloverijen
verkleinwoord

de uitsloverijv

  1. een inspanning die veel te groot is en die gedaan wordt om indruk te maken op een ander
    • Trots als een pauw laat ze haar kleurrijke onderarmen zien. "Een tatoeage is een beetje uitsloverij voor mij", zegt ze. "Hiermee laat ik zien wie ik ben en niet wat een ander zegt dat ik ben. Welke vrouw van 90 doet dit nou?" Ook Marcel is trots op ‘oma’. "Ik vind haar heel stoer. We zijn voor altijd verbonden door de inkt." [2] 
    • Wie te verliefd is, zal zich aanvankelijk van geen kwaad bewust zijn. Het object van zijn liefde is zo fantastisch dat niets te gek of te veel is. Daarom zal hij hele marathons lopen om het zijn geliefde naar de zin te maken. En het is deze uitsloverij die de ander als vanzelf op een hele hoge zetel tilt. [3]