Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·reis·con·tro·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitreiscontrole uitreiscontroles
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitreiscontrolev / m

  1. de controle op goederen of mensen bij het buitenreizen van een land of ander gebied
    • Toen we op vakantie gingen vond er een uitreiscontrole plaats. 
Antoniemen