uiteenlopendheid
- uit·een·lo·pend·heid
- Afgeleid van uiteenlopend met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uiteenlopendheid | uiteenlopendheden |
verkleinwoord |
de uiteenlopendheid v
- het heel verschillend of divers zijn
- Het verschil is ontstaan tengevolge van de uiteenlopendheid van de verschillende onderdelen. Slechts als deze dispersie gering is, leidt eenvoudige evenredige omrekening ook tot goede uitkomsten. [1]
- Het woord 'uiteenlopendheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.