• ud·van·ding
  • Afleiding van de stam 'vand' van het Deense werkwoord vande met het voorvoegsel ud- en met het achtervoegsel -ing
Naar frequentie 215299
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   udvanding     udvandingen     udvandinger     udvandingerne  
genitief   udvandings     udvandingens     udvandingers     udvandingernes  

udvanding, g

  1. ontzilting, ontzouting