twintigste-eeuwer

  • twin·tig·ste-eeu·wer
  • Afgeleid van twintigste eeuw met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord twintigste-eeuwer twintigste-eeuwers
verkleinwoord

de twintigste-eeuwerm

  1. iemand die in de twintigste eeuw (1901 tot en met 2000) heeft geleefd
    • De twintigste-eeuwers Einstein en Freud schreven elkaar brieven.