[1] twintigje
  • twin·tig·je
enkelvoud meervoud
naamwoord twintigje twintigjes
verkleinwoord

het twintigjeo

  1. een biljet met de waarde van twintig eenheden van een valuta
    • Het nieuwe biljet van vijftig euro is dinsdag onthuld door de Europese Centrale Bank (ECB). Het nieuwe briefje van vijftig heeft, net als het eerder vernieuwde twintigje, een doorzichtig venster met daarin een hologram met het portret van de mythologische figuur Europa. [2] 
    • De moeder van twee kinderen had geld nodig voor boodschappen en ging naar de pinautomaat van de Wells Fargo Bank. Nadat ze de gevraagde 60 dollar had ontvangen, opende ineens het luikje waarin mensen normaal gesproken geld doen om te storten. Het ene na het andere twintigje viel uit de automaat. [3] 
  2. twintigste lot van een lot van de Staatsloterij
86 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]