tweeënvijftigjarige

  • tweeën·vijf·tig·ja·ri·ge, twee·en·vijf·tig·ja·ri·ge

tweeënvijftigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van tweeënvijftigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een tweeënvijftigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord tweeënvijftigjarige tweeënvijftigjarigen
verkleinwoord

de tweeënvijftigjarigev / m

  1. levend wezen dat 52 jaar oud is of iets dat 52 jaar bestaat
    • De tweeënvijftigjarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.