Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·hand·jes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwhandjes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trouwhandjesmv

  1. twee elkaar drukkende handen die vroeger op een trouwring zaten als versiering
    • Trouwhanden op ringen: Dit is een mannenhand die bij de vrouw de ring om haar vinger schuift. Dit prachtige beeld is een uitstekend trouwcadeau of neem het voor jezelf. Ze zijn met grote zorg vervaardigd en hebben een luxe uitstraling. Het beeld staat op een verhoging wat het nog meer cachet geeft.[1] 
    • En tenslotte de handjesring, waar twee handen elkaar een hand drukken soms met een hart omvat. De handjesring wordt in de bronnen aangeduid als ring met handtrouw en ring met trouwhandjes, en was vooral aan het einde van de 16e eeuw erg populair.[2] 

Verwijzingen