transfigureren
- trans·fi·gu·re·ren
- afgeleid van het Franse transfigurer (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
transfigureren |
transfigureerde |
getransfigureerd |
zwak -d | volledig |
transfigureren [2]
- overgankelijk van gedaante veranderen
- Het woord transfigureren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.