transfigureerde
- trans·fi·gu·reer·de
vervoeging van |
---|
transfigureren |
transfigureerde
- enkelvoud verleden tijd van transfigureren
- Ik transfigureerde.
- Jij transfigureerde.
- Hij, zij, het transfigureerde.
- Ik transfigureerde.
vervoeging van |
---|
transfigureren |
transfigureerde