• toe·knik·ken

toeknikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toeknikken
knikte toe
toegeknikt
zwak -t volledig
  1. vriendelijk groeten door een korte buiging van het hoofd
     Dat was het geval als het programma voor die dag zo overladen was dat de tijd ontbrak om de verschillende onderdelen te combineren, maar volgens mij speelde ook mee dat ze hoopten dat het een extra gezellige avond zou worden doordat we elkaar de hele dag niet hadden gezien en elkaar dus vast veel te vertellen hadden, en dat we elkaar dan niet, zoals meestal, alleen maar instemmend zouden toeknikken bij het ophalen van gezamenlijke herinneringen die we vervolgens verwerkten en wegschreven naar ons langetermijngeheugen.[2]
     Rutte zegt dat het afstand houden hem ook niet altijd gemakkelijk valt. Gisteren was de Franse president op bezoek in Den Haag. "Ik baal enorm. Normaal als ik Macron zie, liggen we meteen te knuffelen. Nu moesten we elkaar van grote afstand toeknikken."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Rutte baalt van anderhalve meter, maar 'is cruciaal'” (25-06-2020), NOS