• tjap·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tjappen
tjapte
getjapt
zwak -t volledig

tjappen

  1. overgankelijk van een stempel, zegel of ander merkteken voorzien
  2. overgankelijk bewerken met een hak, zodat de grond wordt losgemaakt of gras en vuil worden verwijderd

de tjappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tjap
25 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[3]