tissue
- tis·sue
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘absorberend doekje’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tissue | tissues |
verkleinwoord | tissuetje | tissuetjes |
het tissue o
- papieren zakdoek
- Bij de psycholoog staat altijd een pak tissues op tafel.
- ▸ "Ik had mijn best gedaan haar goed te bestuderen en thuis voor de spiegel geoefend. Ik had een pruik opgezet, haar befaamde eyeliner en lippenstift opgedaan en zong De Verzoening van Frank Boeijen, terwijl Liesbeth voor mijn neus zat. Het engste dat ik ooit heb gedaan in mijn leven. Ze pakte een tissue, ik was even bang dat ze het verschrikkelijk vond, maar ze vond het gelukkig heel mooi. Ze was heel lief, stelde me gerust en ik heb haar leren kennen als een bescheiden en warme vrouw."[3]
- Het woord tissue staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tissue" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tissue" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tissue op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Herinneringen aan Liesbeth List: 'Ineens deed ze die yogapose'” (27 maart 2020), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be